Flipping middeleeuwen
 
(Advertentie)
(Advertentie)

Ga zelf op zoek naar de woorden die je moet invullen in de filippine.

 

Antwoordblad

De mensen in de middeleeuwen geloofden dat god de indeling in drie standen had bedacht: 1. De geestelijken moesten bidden, om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk mensen in de hemel kwamen.
2. Edelen hadden als taak de twee andere standen te beschermen.
3. De mensen van de derde stand, de boeren en arbeiders, moesten al het werk doen. Vooral voedsel verbouwen.


Boeren verbouwden meer dan ze zelf nodig hadden en wat ze als rente aan hun heer moesten ‘betalen’. Wat ze over hadden verkochten ze op de markt, of ruilden ze voor producten die ze zelf nodig hadden. Sommige boeren stopten met hun boerderij en gingen zich specialiseren in een bepaald vak, of werden koopman.
Dit betekende de opkomst van de ambachtslieden.
Hierdoor nam de handel toe.


Monniken kopieerden de Latijnse boeken. Ze schreven in Gotische letters op perkament. Met een boek waren ze maanden bezig, een dik boek vaak meer dan een jaar. De eerste letter van een nieuwe zin of alinea werd vaak mooi versierd. Soms werden er zelfs hele tekeningen in de hoofdletter getekend, zogenaamde miniaturen. Boeken werden vaak aan een ketting gelegd, omdat ze zo kostbaar waren.


(Advertentie)

In een middeleeuwse stad was het een levendige, maar vieze boel. Alles liep en reed door elkaar. Straten waren zonder stenen, beesten liepen in het rond. Er was geen riolering en afval werd op straat gegooid. Er werd volop gehandeld.
De winkeltjes van ambachtslieden waren open aan de straatkant. Sommige inwoners van een stad waren heel rijk en andere moesten om eten bedelen.


Het belangrijkste gebouw in een middeleeuwse stad was de kerk. Die stond meestal in het centrum, vlak bij het marktplein. Gilden hadden vaak een eigen kapel in de kerk. De kerk was van grote invloed op het leven en het geloof van de mensen. De kerk van een bisschop noem je een kathedraal. Het duurde soms honderden jaren voordat zo’n kerk helemaal af was, zoals de Sint Jan in Den Bosch. (afbeelding)


Ambachtslieden met eenzelfde beroep zaten vaak bij elkaar in één straat en waren lid van een eigen gilde. Je mocht pas een bakkerij beginnen als je was aangenomen bij het bakkersgilde. Alle leden moesten dezelfde kwaliteit leveren en dezelfde prijs vragen. Op deze manier gingen klanten niet naar een goedkopere bakker. Het gildebestuur beschermde en zorgde goed voor haar leden en ook voor hun vrouwen en kinderen.


In tijden van rust werden er op kastelen regelmatig banketten gehouden.
Dan werden vrienden en andere gasten uitgenodigd, er kwamen muzikanten en soms ook acrobaten of goochelaars.
Een minstreel speelde op zijn luit en vertelde of zong allerlei liedjes, gedichten en heldenverhalen. Ook was hij een soort ‘krant’, die vaak allerlei nieuwtjes wist te vertellen.


(Advertentie)
(Advertentie)

Download de woordzoeker, kruiswoordpuzzel of andere puzzel van deze Flipping-pagina.
De afbeeldingen die je op deze Flipping-pagina ziet, kun je omdraaien door erop te klikken.
In de tekst kom je woorden tegen, die je ook kunt vinden in de puzzel die je gedownload hebt. Bij een woordzoeker lees je een zin als je alle woorden hebt ingevuld.
Voor je juf of meester is er ook een antwoordblad 


Tijdens de middeleeuwen waren er drie belangrijke standen: de adel, die vaak in kastelen woonden, de kloosters en de gewone mensen, die in de steden en op het platteland woonden. De laatsten waren de boeren, die vaak een stuk land van de kasteelheer pachtten en daarvoor rente betaalden in de vorm van landbouwproducten en vee, wat weer werd gebruikt voor de voeding van de kasteelbewoners.


Het klooster was vaak veel meer dan alleen een gebouw waar monniken of nonnen leefden. Vaak vond je er ook nog allerlei andere gebouwen die nodig waren, zoals bijvoorbeeld een bakkerij, brouwerij of een watermolen. Voor zieken kon er een ziekenhuis zijn. Ook werd er lees- en schrijfonderwijs gegeven aan rijkere burgers. De monniken deden veel zelf, zoals het land bewerken.


De eerste dorpen ontstonden in de buurt van een kasteel of klooster. Vaak op kruispunten van wegen, of waar een weg een rivier kruiste. Daar werd ook markt gehouden, omdat de mensen daar redelijk veilig waren. Zulke ontmoetingsplaatsen trokken steeds meer mensen en groeiden uit tot steden. Op deze manier kwamen er in Europa tussen 900 en 1300 zo’n duizend steden bij.


Kleding in de middeleeuwen was erg verschillend bij de diverse ‘standen’.
De gegoede, rijke burgerij konden zich dure kleding veroorloven, zoals op de afbeelding. Gewone mensen hadden meestal simpele kleding, die tegen een stootje kon tijdens het werk en waarbij het niet zoveel uitmaakte als er een vlekje op kwam, door de modder en vuil in de smerige straten.


In de stad waren drie soorten markten. Voor de inwoners van de stad waren de dagelijkse markten het belangrijkst. Kleine marktjes waar de inwoners van de stad hun eten konden kopen. Boeren uit de omgeving boden hier de dagelijkse boodschappen aan: graan, bonen, vlees, vis, groenten, brandhout, turf, eieren en zuivel (boter, kaas, melk). Vaak had ieder product een eigen plekje in de stad.


Aan het einde van de middeleeuwen groeiden de steden, vooral in het oosten van het land.  Handelaren die dezelfde producten verkochten, gingen samen-werken. Dit had had allerlei voordelen.
In 1356 werd de Hanze opgericht, een samenwerking van steden en handelaren. Het werd een machtige groep van Nederlandse en andere steden in het gebied aan de Noordzee en de Oostzee.


Om toch een beetje te kunnen oefenen werden er regelmatig toernooien gehouden. Ridders namen het tegen elkaar op en streden voor de eer en de gunsten van lieftallige, vrijgezelle dames.
Soms raakten de gemoederen dermate verhit, dat zo’n toernooi behoorlijk uit de hand liep.


(Advertentie)
(Advertentie)

De boeren op het land moesten hard werken. Het waren vaak horigen, ze hoorden bij het land van de kasteelheer (graaf of hertog) of bisschop en moesten doen wat die hen opdroeg. De heer had ook verplichtingen. In tijd van oorlog konden de boeren schuilen binnen de muren van het kasteel. De heer verdedigde hen. Het werk was vaak zwaar en oogsten konden mislukken door droogte of overstromingen.


Gewone mensen konden in de middel-eeuwen meestal niet lezen en/of schrijven. Ze gingen ook niet naar school. Kinderen leerden het vak van hun vader of moeder. Monniken in kloosters konden wel lezen en schrijven. De boeken, meestal in het Latijn, werden door de monniken heel precies met de hand over-geschreven. Ze deden daar heel erg lang over. Het was dus echt ‘monnikenwerk’.


De burgerij wilde de stad graag zelf besturen. Ze vroegen de heer om stadsrechten, in ruil voor geld.
Voordeel voor de burgers o.a. het recht om: een stadsmuur te bouwen, een eigen munt, markt te houden, tol te heffen, recht op eigen rechtspraak en wetgeving. Voordeel voor de heer: hij kreeg veel geld, waarmee hij oorlog kon voeren en had minder directe verantwoordelijkheid en verplichtingen.


Huizen in de middeleeuwen waren meestal van hout. Alleen hele rijke burgers konden een stenen huis betalen. Ze waren dus ‘steenrijk’. De huizen waren vaak dicht op elkaar gebouwd. Dat was erg gevaarlijk als er ergens brand uitbrak. De vlammen sloegen snel over naar de andere huizen. Het gebeurde vaak dat een groot deel van een hele stad afbrandde, voordat het vuur geblust kon worden.


Behalve de dagelijkse markt was er een wekelijkse markt, waar ook andere goederen werden verkocht, zoals aardewerk, gereedschap, manden, kleding. De jaarmarkt, die meerdere dagen, soms wel twee weken duurde, met veel kooplieden, maar ook allerlei vermaak, zoals goochelaars, acrobaten, toneelgezelschappen, muzikanten.
Maar ook chirurgijns, kwakzalvers en zakkenrollers.


De middeleeuwen waren ook de tijd van ridders en kastelen.
Er werden regelmatig allerlei kleine en grotere oorlogen gevoerd, kastelen en steden  belegerd, als heren en koningen meer macht wilde hebben. Maar oorlog voeren was duur en er waren ook lange tijden van rust, waarbij alles op het kasteel z’n gangetje ging.


Iemand die op kruistocht ging, werd een kruisvaarder genoemd. Kruisvaarders waren ridders die vochten in naam van de heilige kerk. Ze droegen een rood kruis op hun kleding. Het kruis is het belangrijkste symbool van het christendom. Tijdens de middeleeuwen zijn er diverse, bloedige kruistochten gehouden. Het doel was om de heilige plaatsen, zoals Jeruzalem, te beschermen tegen andere godsdiensten.